In Exodus 25 worden achtereenvolgens de ark, de tafel der toonbroden en de gouden lamp omschreven. Exodus 26 gaat dan verder met de tabernakel, Exodus 27 met het brandofferaltaar en de ruimte rond de tabernakel en vervolgens de lampolie. In Exodus 28 gaat het over de priesterkleding en Exodus 29 over de priesterwijding.

Het pesachfeest moest gevierd worden op de veertiende dag van de eerste maand. Er werd een uitzondering gemaakt voor mensen die het feest wilden vieren, maar in aanraking waren geweest met een lijk en ook voor hen die een verre reis hadden gemaakt. Zij mochten het pesachoffer brengen op de veertiende dag van de tweede maand.

In de gelijkenis die God vertelt aan Ezechiël gaat het over Samaria (Ohola) en Jeruzalem (Oholiba) die ontrouw zijn aan Hem. Samaria staat voor het noordelijke koninkrijk, dat een verbond sloot met de Assyriërs en God verliet. Jeruzalem staat voor het zuidelijke koninkrijk (Juda) dat ook 'overspel' pleegt met Babylonië.

Blijkbaar vond Jakobus het noodzakelijk om dit verschil aan te geven. Jezus zelf zegt in de Bergrede dat beproeving leidt tot een beloning in de hemel en verder doet hij in de evangeliën uitspraken dat verleidingen uit de mens komen.