Jakob had twintig jaar bij zijn schoonvader gewoond en gewerkt en had in die tijd veel kinderen, knechten en vee verworven (Genesis 32:6). Eerst was Jakob bang om Esau te ontmoeten, want hij dacht dat Esau hem wilde doden, maar Esau was alleen maar blij om zijn broer weer te zien. Toch wilde Jakob niet samen met Esau verder naar huis reizen, omdat hij voor zijn vee wilde zorgen. "Als de zogende schapen, geiten en runderen ook maar één dag worden opgejaagd, gaan ze allemaal dood," zei Jakob.

Jeremia moet van God een boekrol pakken en daarin alles schrijven wat God gezegd had over Israël, Juda en de andere volken in de tijd van koning Josia. Baruch schrijft op verzoek van Jeremia alle woorden van de HEER die Jeremia hem dicteerde.

Het probleem wordt verwoord in Handelingen 15:5, dat de niet Joodse gelovigen dienden te worden besneden en opdracht moesten krijgen zich aan de wet van Mozes te houden.

De Bijbel zegt: "Doordat hij zelf weet wat zwakheid is, is hij bij machte begrip op te brengen voor hen die uit onwetendheid dwalen." Zie Hebr. 5:1,2.