De Bijbel zegt: "De HEER zei tegen Mozes en Aäron: Omdat jullie niet op Mij vertrouwd hebben en in het bijzijn van de Israëlieten geen ontzag hebben getoond voor mijn heiligheid, zullen jullie dit volk niet in het land brengen dat Ik het geef."

Mozes heeft ooit een Egyptenaar doodgeslagen (Exodus 2:11-16), maar dat is niet de reden waarom hij Kanaän niet binnen mag gaan.

De spreukendichter zegt dat haar pad naar het graf voert en haar voeten afdalen in het dodenrijk.

Blijf daarom bij zo'n vrouw vandaan, is zijn goede raad.

Na zijn dood zag de rijke man in de verte Abraham. Hij vroeg Abraham om medelijden en wilde dat Lazarus hem een kopje water zou brengen voor verkoeling. Dat was echter niet mogelijk omdat er een wijde kloof tussen hen was (Zie Lukas 16:19-31).

De Bijbel zegt: "Ieder mens die tot hogepriester wordt gekozen, behartigt de belangen van de mensen bij God: hij brengt gaven en offers voor hun zonden." (Hebreeën 5:1).

Alleen Jezus kon de zonden voor de mensheid dragen omdat Hij heilig, schuldeloos en zuiver is (Hebreeën 7:26-27). Zie ook Hebreeën 4:14-15.

Wetgever is de HEER (Jesaja 33:22 en Jakobus 4:12).

Jozua leidde het volk het beloofde land binnen (Deuteronomium 31:7).